INTERVIEW
Op een van de warmste dagen van het jaar reis ik met een mondkapje op richting Rotterdam, waar filosoof Henk Oosterling een appartement heeft op de bovenste verdieping van een complex op het Noordereiland, uitkijkend over de moderne architectuur op de Kop van Zuid. Daar weer achter, aan het zicht onttrokken ligt het deel van de stad waar hij de afgelopen jaren Rotterdam Vakmanstad, een innovatief onderwijsproject heeft uitgerold. Leerlingen verbouwen er op school hun eigen eten, leren koken, filosoferen, ontwerpen met computers en krijgen door middel van vechtkunst spelenderwijs inzicht in hun gedrags- en denkpatronen.
Alle ramen staan vandaag open, maar alsnog kan het zuchtje wind niet verhelpen dat het zweet ons aan alle kanten uitbreekt. Oosterling: ‘Dit is antropoceen wat we zien. Een fucking hittegolf. Het is nog nooit zo heet geweest. We hoeven er niet te dramatisch over te doen. Je zet een deur open. Maar we zullen van Nederland een spons moeten gaan maken, technisch gezien. Daar zijn we natuurlijk allang mee bezig. Er wordt al niet meer gepraat over klimaatmitigatie – terugdringen, zodat het langzaam stabiliseert, en wij weer door kunnen gaan waar we waren gebleven. Nee, het gaat nu over klimaat-adaptatie. Wij zullen ons gaan aanpassen aan het klimaat. We hebben het met onze stomme koppen zo opgejaagd dat er een cascadische, exponentiële versnelling plaatsvindt waar wij geen greep meer op hebben.’
Oosterling is voormalig kendo-kampioen, een Japanse vorm van zwaardvechten die draait om zelfbeheersing, afstemming op je centrum en respect voor je tegenstander. Het leverde hem naast een denkend lijf een grote fascinatie op voor de Japanse cultuur. Terwijl Oosterling in zijn keuken rommelt, kijk ik rond in zijn huis. Zwaarden aan de muur, overal objecten die Oosters aandoen. De verschillende kamers zijn net als in Japanse ruimtes afgeschermd door schuifdeuren met papieren panelen, shoji. In zijn boek Waar geen wil is is een weg las ik dat je de deuren los van elkaar kan bewegen en zo de ruimte groter of kleiner kan maken afhankelijk van de status van de bezoeker. ‘Voor de meeste mensen die hier komen is het een puzzel’, roept Oosterling als hij hoort dat ik ze verschuif en niet meer weet hoe ze opengaan.
Japanners hebben een woord voor ruimte, Ma: de omgeving waarin wordt geleefd. Maar in kendo-termen ook: de ruimte waarin het moment van beweging wordt aangevoeld. Omdat het begrip me bij is gebleven en de woning van Oosterling me er nogmaals aan herinnert ben ik me, zodra we aan zijn tafel gaan zitten bewust van de ruimte tussen ons. Oosterlings gecombineerde intellect en enthousiasme over het onderwerp maken de ruimte om hem heen in eerste instantie ietwat massief, de kans om in te breken is klein. Kendo werkt blijkbaar ook hierin door. Naarmate het gesprek vordert en ik gewend raak aan de filosofische terminologie wordt de ruimte poreuzer en bewegelijk.
Ik interview Oosterling over zijn boek Verzet in ecopanische tijden, een boek dat begin dit jaar uitkwam. ‘Vervang ecopanisch door viropanisch en je hebt een analyse van een wereld in Coronatijd’, zegt Oosterling. ‘Wat het virus pijnlijk duidelijk maakt is dat onze comfortabele patronen vastlopen, we moeten ons leven anders gaan inrichten. En wat het ook blootlegt is hoe lastig we dat vinden.’ Het woord verzet in de titel staat niet helemaal los van het jaren ’70 gevoel dat nog steeds van het woord afstraalt. Oosterling zet het denken voort van filosofen als Deleuze en Foucault, die zich in de jaren ’70 niet langer opstelden als de intellectuele voorgangers van een bepaalde groep, maar als de verbindende stem ervan. Filosofen die niet alleen het denkwerk deden, maar ook meededen in het verzet, de straat op gingen. In hun filosofie staan verschillen tussen mensen centraal. Verschillen die naast elkaar kunnen bestaan. Hun differentiefilosofie zet zich af tegen identiteiten die alles ondergeschikt willen maken aan zichzelf. Verzet is dan ook niet een actie ten koste van anderen, maar samen met anderen voor anderen.
En dat verzet, die collectieve beweging die we moeten maken om niet alleen onrechtvaardige situaties te verbeteren, maar ook de klimaatproblematiek aan te pakken is hard nodig toont Oosterling. Maar hij brengt het niet als een doemscenario. De verantwoordelijkheid ligt volgens hem niet uitsluitend bij het individu, bij het systeem of bij de politiek. Oosterling benadrukt: de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen, zij het op verschillende schalen. Dat is de wereld waar we nu in leven: individuele keuzes thuis werken door in de buurt, op het werk, in de vrije tijd, maar ook in het stemhokje. De coronacrisis heeft ons dat pijnlijk duidelijk gemaakt. Alles lust in elkaar terug. Het zijn feedbackloops. Wat op wereldniveau gebeurt werkt onmiddellijk door in ons dagelijkse omgang met elkaar. En in ons hoofd. Keuzes die gemaakt worden op macroniveau liggen niet veel later weer op het bordje van het individu. Het is dus ook niet de vraag waar te beginnen, omdat we ieder moment overal kunnen beginnen, zolang we maar afstemmen en samenwerken. Het is alleen de vraag wanneer we ons gaan beseffen dat alles al met alles samenhangt en dat we die samenhang meenemen in alle keuzes die we maken.
En een van de belangrijkste dingen die dat van ons vraagt is dat we ons daadwerkelijk gaan interesseren. Interesse als een open en ontvankelijke houding naar anderen en de wereld is natuurlijk van belang, maar hij wijst op een omvattender belang. ‘We zullen onderkennen dat de werkelijkheid zelf ‘geïnteresseerd’ is. Alles is relationeel. Niets staat los op zichzelf. Alles wat bestaat, dankt zijn betekenis aan de relaties die het met zijn omgeving aangaat.’ Deze twee soorten interesse (de psychologische en de ontologische) leiden gezamenlijk tot wat Hannah Arendt omschreef als de politieke vorm van interesse: het tegengaan van gedachteloosheid en onverschilligheid waaruit veel kwaad voorkomt door je uit te spreken en te handelen. Oosterling: ‘Als je open en ontvankelijk bent en tegelijkertijd inziet dat de realiteit bestaat uit verbindingen en relaties, dan snap je ook dat je dagelijkse routines door en door politiek zijn. Macht werkt overal door. Dat noemde Hannah Arendt onze human condition. Maar in de 21e eeuw staat niet langer de mens centraal, maar is deze een knooppunt in een veel groter netwerk met dieren, landschappen, klimaat en vooral met onze technologie. Kortom, met ecosystemen waarin alles met alles is verbonden en op elkaar inwerkt. Dat is onze antropocene conditie’.
Ik denk aan gesprekken met vrienden en familie, die tijdens de coronacrisis steeds vaker en langer gaan over de systeemomslag die er zou moeten plaatsvinden. Waarin we allemaal op een bepaald moment toch weer wijzen naar andere mensen, organisaties, landen die niet meedoen, of wel zouden moeten meedoen, of toch nooit mee gaan doen, waardoor het gesprek al heel snel een fatalistische wending neemt en een oplossing ver buiten onze eigen invloedsfeer komt te liggen. Dan gooien we het snel over een andere boeg, en praten we verder over veiligere onderwerpen om de avond gezellig te houden. Wat is ervoor nodig om die algehele verbondenheid te gaan zien, en dus ook onze invloed op het geheel, vraag ik Oosterling.
We zitten in een transitie waarin we heel anders met mensen, materialen en milieu om leren gaan. Dat kun je niet vanuit een buitenpositie denken. Jij bent zelf altijd al met het systeem verweven, dus waar je ook probeert die omslag te objectiveren, de verandering die je voor ogen hebt, slaat direct op jezelf terug. Dat is juist het hoopvolle van mijn boek. Als iets integraal gedacht wordt, dus vanuit het welzijn van het geheel benaderd wordt, maakt het niet uit wat je doet, omdat alles aan elkaar vast zit. Uiteindelijk gaat het ergens anders ook doorwerken. Je bent alleen niet langer de regisseur van het proces. De regie ligt in de samenwerking.’
Is dat niet te makkelijk gedacht, vraag ik me hardop af. Ontslaat ons dat niet van een grotere betrokkenheid bij dingen dan we nu vaak tonen? Kan ik me daarmee niet verschuilen achter het idee dat ik geen vlees eet en veel boodschappen lokaal doe, terwijl ik eigenlijk ook zou moeten stoppen met vliegen? Oosterling is niet van het moraliseren. Natuurlijk is het altijd goed om in te zien dat we nog meer kunnen doen, vindt ook hij. ‘Op bepaalde momenten zullen we dat zelfs moeten forceren. En precies dat komt terug in de term verzet. Verzet tegen je eigen routines bijvoorbeeld. Maar het gaat over een paradigmaomslag, waarbij we inzien dat we onderdeel zijn van een ecosystemisch geheel. We zijn geen onaantastbare toeschouwers meer. Het allerbelangrijkst is dat we problemen integraal gaan analyseren en niet meer vanuit het sectorale denkmodel dat ze heeft veroorzaakt.’
Terwijl de drukkende hitte in golven over ons heen slaat, wijst Oosterling rond in de ruimte. ‘Dit is een energie-machine. Hoe kan een individu in een energie-machine leven? Het gaat allemaal nog veel warmer worden. Ik kan een airco aanleggen, overal ventilatoren neerzetten. Dat kan allemaal, maar we zullen ook leren onze tolerantie te verhogen om fysieke weerstand te ontwikkelen, zodat we voorbereid zijn op een andere manier te leven. Beter bewegen, gezond eten, over jezelf nadenken en samenwerken vormen de basis.’
Veranderingen beginnen volgens Oosterling in onze ziel. Daar wordt de strijd gestreden. Daar wordt ons ego door ons zelf onder de loep genomen. Iets waar Oosterling zelf iedere dag mee worstelt, zegt hij gekscherend, maar met een serieuze ondertoon. Uiteindelijk hoeft het eigenbelang volgens Oosterling niet te verdwijnen. Ego-interesse heeft zich altijd al verbonden met een gemeenschappelijke interesse waardoor je een drager wordt van een gezamenlijke cultuur en geschiedenis. Dat is waar de politiek zich mee bezighoudt. Van Wilders tot Rutte. Maar dat is niet meer voldoende. ‘Dan krijg je wat we nu hebben, dat identiteiten of sectoren zich gaan ingraven. Kijk naar de stikstofcrisis. Boeren, bouwers, bestuurders en biobewuste burgers hebben ieder op hun eigen schaal een oplossing die ten koste gaat van de anderen en niets verandert. Iedereen probeert zijn toko te redden. Maar er moet een satéprikker door al die schalen heen. Dan komen we bij het eco-belang uit.’
Is er nog wel een vorm van eigenbelang vraag ik, als we bestaan bij de gratie van relaties? Zouden we niet juist de ego-interesse helemaal moeten ontmantelen, omdat die interesse zich anders door alle relationele vormen van interesse heen wurmt? Nee, zegt Oosterling stellig. ‘Ego-belang mag best blijven bestaan. Maar ego-interesse zal opgetild worden naar eco-interesse. Jij irriteert je aan het ego?’, kaatst hij terug. Ik probeer het voorzichtig te verwoorden als een dubbel gevoel dat ik soms heb. Als iemand goede sier maakt met een vorm van altruïsme.
Oosterling: ‘Ik ben er de lopende paradox van. Er wordt naar me geluisterd en mijn ego wordt er alleen maar door gestreeld.’ Jij legt je ego wel meteen op tafel, en verstopt hem niet onder een vorm van eco-interesse’, zeg ik. Oosterling: ‘Iemand die zijn ego niet in de gaten houdt loopt gevaar. Ego en eco gaan vaak niet samen omdat wij in opposities denken. We kunnen alleen via de ontkenning iets definiëren. Wilders schreeuwt ‘minder, minder’, wat echter voor ecocritici betekent dat het dan alleen maar slechter wordt. Wij doen het dagelijks allemaal. Nu zitten we weer in een zwart-wit discussie. Dat is zo regressief.’ Oosterling ontkent echter niet dat er krachten zijn die op elkaar inwerken. Maar die zijn veel diverser dan alleen maar zwart of wit, Ze benadrukken vooral de verschillen, niet de oppositie. Omgaan met die verschillen, dat is het uitgangspunt.
Maar waar leren we die eco-gevoeligheden? Oosterling zegt: Begin in het onderwijs. Een advies dat hij ook succesvol in de praktijk heeft gebracht. Op meerdere scholen in Rotterdam is eco-wijsheid nu onderdeel van het curriculum. “Onderwijs is in de kern het voorbereiden van nieuwe generaties op een wereld waar we geen notie van hebben. Nu meer dan ooit. Het gaat om skills voor een andere levenswijze.’ Maar hoe maak je mensen die niet meer via het onderwijs te bereiken zijn eco-wijs? Oosterling: ‘Die moet je dus via het ego-belang motiveren. Iedereen moet er beter van worden. We kunnen een basisinkomen invoeren, zorg, onderwijs en cultuur een enorme injectie geven. Die sectoren kun je nooit privatiseren. De coronacrisis maakt dat duidelijk. Dat is een enorme kans. Never waste a good crisis.’
Verzet in ecopanische tijden geeft je niet alleen een andere denkrichting als het gaat om de klimaatcrisis, het legt ook iets bloot over de huidige corona-crisis. Tot nu toe gaan de meeste oplossingen over het indammen van het virus, over gedragsveranderingen waarmee we op korte termijn proberen het virus eronder te krijgen om weer terug te gaan naar normaal. Maar waar is de visie op het onderliggende systeem, dat mogelijk maakt dat het virus zo snel viral is gegaan? Oosterling: ‘Als je vier maanden geleden had gezegd: over vier maanden kom jij je huis niet meer uit, dan hadden mensen gezegd: opsluiten die gast. We denken nu nog steeds: als we een vaccin hebben dan zijn we er. Maar dan beginnen we pas. Onze hypermobiliteit, dat continu rondpompen van beesten en toeristen over de hele wereld, zorgt ervoor dat niet alleen exoten zoals de Japanse duizendknoop, maar ook virussen worden overgedragen. In een wereld waar alles op elkaar inwerkt, is er geen binnen en geen buiten meer. Daar zullen we er of mee moeten leren leven of er snel paal en perk aan moet stellen.’
Er is een vraag die maar blijft hangen tijdens het gesprek. Zijn we niet te laat voor een trapsgewijze manier waarin over oplossingen nagedacht wordt, zoals Oosterling voorstelt? Is er geen revolutie nodig, als we nog iets willen redden van de wereld zoals ze er nu voorstaat? Oosterling: ‘Ik ben al vijftig jaar bezig met milieuproblematiek. Eerlijk gezegd, het is te laat. Niet voor jou en mij, wij kunnen rustig doodgaan. Het zal niet makkelijker worden. We kunnen straks niet meer reizen. Water wordt schaars. We moeten gaan rantsoeneren. Maar mijn tijd zal wel duren. Wie dan leeft wie dan zorgt. Zo zou ook ik kunnen denken, maar dat doe ik niet. Een vele anderen ook niet. Er kan nog genoeg gedaan worden. Maar over 50 jaar is deze manier van leven klaar. En we hoeven ons echt geen zorgen te maken over de aarde. De natuur die vreet je zo op, met huid en haar. Die gaat door, altijd al gedaan. Je moet je afvragen, moet ik veranderen om mijn kleinkinderen de kans te geven om de goede dingen van deze levensstijl mee te krijgen. En zijn we bereid dat met alle andere wezens te delen? Als je voor het zoeken van oplossingen het oude discours gebruiken, dan wordt het een heel benarde toestand: minder minder minder. We kunnen het ook anders zien: De kwaliteit van het leven wordt alleen maar beter, omdat de samenhang van het leven en de duurzaamheid ervan voor veel meer groepen een leefbaar bestaan garandeert. Dat inzicht lijkt mij de crux van eco-interesse.’