Robin van den Maagdenberg
INTERVIEW
In het doen worden wie je bent

Op Brussel Centraal, onder het bord met vertrektijden, hebben we afgesproken elkaar te ontmoeten. Alicja Gescinska woont in een dorpje vlakbij de Belgische hoofdstad. Ze werd bekend door het televisieprogramma Wanderlust, waarin ze op pad gaat met bekende Nederlandse en Vlaamse schrijvers, kunstenaars, muzikanten, filosofen. Een televisiemaker zoals je ze niet vaak ziet, nergens probeert ze indruk te maken op gasten en kijkers, ze durft stiltes te laten vallen, en is soms zelfs verlegen. Als kijker verwonder je je met haar mee. Naast televisiemaker, is ze vooral filosoof en auteur. En ze trad onlangs toe tot de Raad van Advies van Your Lab.

Een half uur wacht ik, maar we ontmoeten elkaar daar niet. Er blijkt iets tussen gekomen te zijn: haar zoontje is ziek geworden en moet van school opgehaald worden. Ruim een uur later treffen we elkaar dan toch, in een café nabij het station. Daar begint het gesprek, met de nodige stiltes. Over de vrijheid die haar ouders dachten te vinden toen ze van Polen naar België emigreerden. Over haar vader die niet in beweging kon komen en haar weerzin daartegen. Over haar bekroonde boeken: een filosofische verkenningstocht naar wat het betekent vrij te zijn in de wereld van nu, en haar roman: een ontdekkingstocht naar wat liefde is. Terwijl we die onderwerpen aftasten, is het niet alleen haar denkkracht die opvalt maar het is Gescinska’s vermogen een scherpe geest te combineren met een grote hartstocht, waardoor ze je mee laat dwalen door haar binnen- en buitenwereld.

‘Vaker dan me lief is, heb ik mijn eigen motor niet aan de praat gekregen. Ik heb periodes gekend van totale stilstand. Langzaam is die staat van onbeweeglijkheid overgegaan in beweging. Die omslag begon met het lezen van de roman Oblomov. Over een lethargisch personage, die alles uitstelt tot de dag van morgen en uiteindelijk ten onder gaat. Een dik boek, dus ik had alle tijd om me in te leven in het verhaal. Er was zoveel herkenning. ‘Ik ben evengoed aan het sterven’, dacht ik toen ik het dichtsloeg. Ik stelde alles altijd uit. Plannen genoeg, maar uiteindelijk leefde ik meer in mijn hoofd dan in het echte leven. Dat was de eerste wake-up call.

De grootste schop onder mijn kont was de dood van mijn vader. Hij kreeg kanker toen hij 59 was en kort na zijn zestigste verjaardag is hij overleden. Mijn vader was iemand die alles later wel een keer zou doen. Het was tragisch dat de ziekte hem zijn kans op dat later voorgoed ontnam. Tegelijkertijd dacht ik: Wat als ik het was geweest? Wat heb ik dan bijgedragen aan de wereld? Waarom leef ik eigenlijk? Ik kon het lanterfanten ineens niet meer aan mezelf verantwoorden. Vanaf dat moment besloot ik, als ik iets wil dan doe ik het. Dat betekent overigens niet dat ik nu alleen maar werk en niet meer ontspan. Als ik een boek wil schrijven dan weet ik nu, ik moet me terugtrekken, ik moet schrijven, ik moet onderzoek doen en boeken lezen. Maar ik weet ook wanneer ik met mijn kinderen kan zijn of wanneer ik een fles wijn open kan trekken. Ik ben nog steeds niet de meest gedisciplineerde filosofe, sterker nog, ik ben vaak een en al chaos, maar ik ben gestopt met het verlummelen van mijn tijd. Ik probeer iedere dag bewust zin te geven aan mijn bestaan.

We denken vaak: Ik zit vast, ik ga eerst mezelf zoeken en daarna ga ik iets doen. Daar geloof ik niet in. Het is in je daden dat je jezelf vindt.

Iedereen heeft een ander verleden en andere angsten, soms trauma’s. Als ik naar mijn eigen verhaal kijk – en ik heb er mijn hoofd niet over gebroken – dan zou het kunnen zijn dat het feit dat ik als Poolse migrant naar België kwam een van de redenen was dat ik blokkeerde en lange tijd niet vertrouwde in mijn krachten. Er waren leerkrachten die minachtend deden over de intelligentie van migranten en misschien ben ik hen gaan geloven. Nu ik eenmaal in de beweging ben geschoten wil ik niet te veel terugkijken, ik heb die behoefte niet. We worden allemaal door iets anders geblokkeerd, er is geen toverformule. Je kan jezelf alleen de vraag stellen: Waarom denk je dat je vastzit? Zelfs dat antwoord zal vaak niet het juiste zijn, we begrijpen onze eigen trauma’s niet altijd.

Ik heb nog steeds een lui kantje, blijven liggen is gemakkelijker dan opstaan. Daarnaast is er ook onzekerheid en twijfel. Dat is niet veranderd, mijn natuur is hetzelfde gebleven. We denken vaak: Ik zit vast, ik ga eerst mezelf zoeken en daarna ga ik iets doen. Daar geloof ik niet in. Het is in je daden dat je jezelf vindt. Wil je weten of je moedig bent? Zet jezelf in een situatie waar moed voor nodig is, daar vind je het antwoord. Kruip niet in een hoekje om erover na te denken, je zal het niet weten. Doe! Leef! Dat is wie je bent. Zoals de Hongaarse schrijver Gyorgy Konrad het ooit mooi verwoordde: op de belangrijkste levensvragen, antwoord je met je leven. Ben je een schrijver? Ben je een liefdevolle moeder? Ben je een doener? Dat kun je alleen maar ontdekken door die rol ook echt in te nemen. In het ‘doen’ gaat het licht schijnen over wie je bent.

Onze daden vormen onze persoonlijkheid en onze persoonlijkheid vormt onze daden. Dat is een van mijn hoofdthema’s, ik snijd het ook aan in De verovering van de vrijheid. Vrijheid is geen passief recht is, maar een concreet vermogen. Je moet vaardigheden hebben om vrij te zijn. De analfabeet kan het recht hebben om te lezen, maar het is een lege vrijheid als hij niet heeft leren lezen. Het veroveren van de vrijheid is heel actief. Tegelijkertijd kan het opzoeken van de stilte ook een actieve daad zijn die je vrijheid vergroot, of de terugtrekking om je te bezinnen. Het gaat om een bewust leven, niet per se een actief leven. Je kan een klein leven hebben, maar toch waardevol, zinvol en vrij.

Elk leven is onaf. Mijn leven is tot en met onvoltooid. Er zijn zeker nog acht boeken die ik wil schrijven en die nu al in mijn hoofd rondzingen. En dan zijn er nog onderwerpen die zich aan me zullen opdringen op mijn levenspad, zodat ik over ze kan schrijven. Alsof het stukjes zijn in de puzzel van mijn wereldbeeld, waar ik nu pas een topje van heb laten zien. Ik weet nog niet hoe het geheel eruit ziet, dat beeld ben ik langzaam aan het boetseren. Filosofie is steeds weer iets nieuws ontdekken, nieuwsgierig zijn naar alle gedachtes die je nog niet hebt gehad. Filosofie en literatuur zijn verschillende disciplines, maar ze bieden allebei een beter zicht op de betekenis van ons bestaan. Daardoor liggen ze voor mij heel dicht bij elkaar en kan ik zowel in romans als in non-fictie mijn gedachten tot ontwikkeling brengen.

Ik ben geen filosoof die ineens romans is gaan schrijven. De vorm is voor mij ondergeschikt, ik wil een gedachte overbrengen. Veel auteurs vertrekken vanuit een autobiografische ervaring, iets wat dichtbij ligt, ik begin juist ver van mezelf. Ik las als studente het dagboek van Etty Hillesum, een Joodse vrouw, die in de kampen is overleden. Ze was verliefd op een oudere man en beschrijft die liefde in haar dagboeken. Toen ik het verhaal las, besefte ik dat dat liefdesverhaal zo ver van me vandaan lag. Ik dacht: Wat maakt dat wij een ander liefhebben? Wat doet liefde met de mens? Eenvoudige vragen, maar als je ze analyseert zijn ze zo moeilijk te beantwoorden.

Om deze thema’s te onderzoeken wilde ik een verhaal schrijven over een jonge vrouw en een oudere man, die het misschien niet eens graag willen maar die van elkaar houden. Ik was benieuwd of ik dat geloofwaardig kon weergeven, niet het clichébeeld van een jonge studente met een oudere man. Waarom zouden we alleen maar verliefd worden op iemand van onze eigen generatie? Waarom niet op iemand die veertig jaar ouder is? De meeste mensen vinden dat pervers. Waarom? Wat heeft liefde met leeftijd te maken? Is het het strakke lichaam of het intellect of de ervaring? Zulke vragen deden mijn roman Een soort van liefde ontkiemen.

Ik had veel vragen over liefde en heb er geen antwoord op gekregen, maar al schrijvend doe ik wel inzichten op. Vaak spreken we heel rationeel over de liefde. We kunnen precies omschrijven met wat voor persoon we een relatie willen en kunnen bijna voorspellen hoe die liefde eruit zal zien. Maar is dat werkelijk zo? Hebben we er iets in te kiezen of wordt het voor ons bepaald? Misschien ontstaat het zelfs wel tegen onze wil. Ik denk dat we er veel minder vat op hebben dan we denken. Het kan verschrikkelijk zijn om iemand lief te hebben waarmee je niet samen kan zijn. Soms wil je een nieuw hoofdstuk in stappen, maar is je hart nog in een vorig hoofdstuk verwikkeld. Heel weinig kun je daaraan doen. De media versimpelen liefde vaak tot het idee dat op ieder potje een deksel past. Maar dat is niet het soort liefde waar mijn boek over gaat. Het gaat over de vraag hoe we liefhebben en hoe het begrip over liefhebben ons ook weer beïnvloedt in de liefde.

Ik ben een schrijvend wezen. Om mijn denken aan te scherpen, moet ik schrijven.

Elisabeth, de hoofdpersoon in mijn roman, is er zo van overtuigd dat haar vader niet kon liefhebben, dat ze zelf ook niet lief kan hebben. Ze vond haar vader een koude man, maar als je het boek leest krijg je het idee dat dat niet het enige verhaal is. Hij had wel degelijk lief en koesterde veel liefde voor zijn dochter. Door haar interpretatie was ze niet in staat een relatie op te bouwen. Hoe vaak we wel niet denken te weten wat iemand voor ons voelt. Bijna lachwekkend. We vullen maar wat in.

Bij het schrijven van mijn roman was ik niet bewust bezig met mijn vader. Maar nu ik terugkijk op het boek en op mijn eigen leven zie ik wel paralellen. Elisabeth is iemand die haar vader pas na zijn dood echt leert kennen. Ze wilde hem niet liefhebben en keerde zich van hem af. Later ontdekt ze dat hij anders was dan ze al die tijd dacht en dat zorgt voor verzoening.

Mijn eigen vader heb ik wel gekend, maar vaak vond ik het gewoon een vervelende man. Hij was ongemakkelijk en kon zich raar gedragen. Ik heb me veel voor hem geschaamd. Nu pas zie ik hoe moedig hij was om te verhuizen van Polen naar België, het moet heel erg zijn om je land te verlaten. Hij was getormenteerd, toch bleef hij vechten tegen zijn demonen.

Het was nooit de bedoeling om iets van mezelf in het personage te stoppen. Ik heb mijn vader niet genoeg gezien, laat staan bewonderd tijdens zijn leven. Wel heb ik hem heel vaak gezegd dat ik hem vervelend vond. Momenten die ik nooit meer over kan doen. Hij had een liefdevollere dochter verdiend dan ik ben geweest voor hem.

Pas toen ik mijn boek geschreven had, zag ik een raakvlak met een boek dat mij altijd is bijgebleven, Gloed van Sandor Marai. Het gaat over een vriendschap tussen twee mannen die met elkaar opgroeien. Er gebeurt iets, ze zien elkaar veertig jaar niet en ontmoeten elkaar op late leeftijd nog een laatste keer als vrienden. Dat is zo intrigerend. Het roept alle mogelijke vragen op over vriendschap: Wanneer is iets een vriendschap? Ben je na veertig jaar afwezigheid nog steeds vrienden? Kan je een vriend vergeven wanneer iets schijnbaars onvergeeflijks gebeurt? Een fantastisch boek, dat blijft nazinderen. Als mijn eigen boek soortgelijke vragen oproept over de liefde, dan is het geslaagd.

Ik ben een schrijvend wezen. Om mijn denken aan te scherpen, moet ik schrijven. Filosofie kun je niet alleen babbelend doen. Schrijvend stuit je op grenzen van wat je weet en van wie je bent, en al schrijvend kun je die grenzen steeds verder oprekken.’

NIEUWSBRIEF
MEER INSPIRATIE