INTERVIEW
Ik heb met schrijver André Aciman afgesproken in Straus Park, in de wijk Harlem, New York. Het park ligt op een kruising van vier grote straten waar André Aciman vaak over heeft geschreven omdat hij zich er in Londen, Parijs, Amsterdam en Italië tegelijkertijd waant. Tussen de Oost-Europese dames die zich rond een bankje verzamelden en een standbeeld die als muze van de herinnering over de kleine vijver staart voelde hij zich thuis, iets wat voor hem als balling uit Egypte een zeldzaamheid is. Het park dreigde verloren te gaan, zoals dingen in een grote stad voortdurend verloren gaan, maar het bleef. Het standbeeld werd gepoetst, er werden hekjes geplaatst rondom het groen en de bankjes werden van een nieuwe laag verf voorzien. Als ik er aankom denk ik dat ik op de verkeerde plek ben. Voor mij ligt een plantsoen niet groter dan een bescheiden tuintje. Aciman heeft deze paar vierkante meters met zoveel woorden weten te vullen dat ik eerder dacht aan een klein Central Park. De schrijver heeft hier een wereld gezien waar een ander drie duiven en een zwerver ziet rondscharrelen.
Als hij aan komt lopen, een kleine man, weggedoken in zijn leren jas, verontschuldigt hij zich tweemaal: voor de teleurstelling dat dit toch echt het park is wat hij bedoelt en voor de kou die ons op deze eerste echte winterdag overvalt. Hij vertelt dat hij eigenlijk nooit meer in het park komt omdat het sinds de grondige renovatie aantrekkelijk is geworden voor zwervers en ratten, die het eten opeten dat bedoeld is voor de vogels. Hij vertelt ook dat degene die als model heeft gediend voor de sculptuur uiteindelijk gestorven is als dakloze, in totale armoede. Hoewel het park er nog is, is het in zijn verbeelding toch verloren gegaan. Zo gaat het met de dingen waar hij over schrijft. Ze blijven bestaan op papier, maar ernaar terugkeren is onmogelijk. ‘Veel mensen kunnen zich identificeren met de personages en verlangens in mijn verhalen’, zegt Aciman, ‘iedereen voelt zich op de een of andere manier verloren. In een land, in een huis of in zichzelf.’
De auteur is in 2018 in een klap beroemd geworden, nadat zijn roman ‘Call me by your name’ verfilmd werd en een kaskraker bleek. Toen regisseur Luca Guadagnino, Aciman benaderde voor het script dacht hij dat het om een B-film zou gaan die in een paar bioscopen getoond zou worden en stilletjes weer zou verdwijnen, niets bleek minder waar. ‘De erkenning is fijn, bevestigt Aciman als ik ernaar vraag, ‘maar het betekent niets. Succes is iets aan de buitenkant, het komt niet binnen. Misschien dat ik het blokkeer, dat doen onzekere mensen, maar het bepaalt niet waar mijn leven naar toe gaat. Het heeft ook mijn onzekerheid niet weggenomen. Ik had gehoopt dat ik door het succes de persoon zou worden die ik altijd had willen zijn. That magic didn’t happen.’
Als we verkleumd zijn door de ijzige wind die dwars door Straus Park heen waait, lopen we een paar blokken omhoog naar een café tegenover zijn huis. Wandelend vertelt Aciman over de weg die hij als schrijver heeft afgelegd. ‘Het kost tijd om te weten wat je wil doen. Ik ben begonnen met het imiteren van andere schrijvers, ‘You walk in their shoes’. Van klassieke schrijvers als Proust, Dostojevski en Austen heb ik geleerd wat je kan doen en wat niet. Alle goede schrijvers, schilders en muzikanten zijn zo begonnen.’
Hij is een laatbloeier, tot zijn 38e heeft hij nooit iets gepubliceerd. Hij moest zijn angst, timiditeit en onzekerheid overkomen voor hij een artikel durfde in te sturen naar het blad ‘Commentary’, tegenwoordig een rechts georiënteerd magazine. Het stuk werd gepubliceerd, meerdere boeken en essaybundels volgden, maar de onzekerheid bleef. Nog steeds denkt hij bij iedere tekst dat iedereen het zal haten. ‘Als je schrijft kijkt er altijd iemand mee over je schouder. Het kan een redacteur zijn, het publiek, of je vader. Soms ben je het zelf. Invloeden van buitenaf kunnen tussen jouw woorden gaan zitten en je dingen laten doen waarvan je achteraf denkt: dat was ik niet.’
Volgens Aciman gaan onzekerheid en het schrijverschap hand in hand. ‘Voordat ik een zin op papier heb, heb ik hem al aangevallen.’ Een goede schrijver laat volgens hem zijn teksten open en poreus, maar heeft wel zicht op zijn eigen motivatie en onzekerheden. Personages vindt hij het interessants als ze anderen verkeerd inschatten, maar duidelijk zijn over wat ze zelf voelen. Een van zijn favoriete karakters is Olivia uit de roman Olivia van Dorothy Bussy. Het verhaal gaat over een twijfelende vrouw, die verliefd is op haar lerares en zich schaamt voor haar gevoelens maar zich niet laat tegenhouden om ze gedetailleerd onder woorden te brengen. Hij heeft een hekel aan Hemingway. ‘Hij probeert zo mannelijk en zo zeker te zijn van zijn zaak, dat je direct doorziet dat zijn werk een grote trukendoos is om te maskeren wat hij echt denkt.
Ik hou niet van zelfverzekerde mensen, maar word wel door ze aangetrokken. Overal en altijd ben ik op zoek naar mensen die sterker zijn dan ik. In het echte leven en in mijn boeken. In mijn verhalen is er altijd iemand met schijnbaar meer zelfvertrouwen waar de hoofdpersoon zich aan optrekt. Het is alsof ik steeds weer wil ontdekken dat de onzekere persoon sterker is dan hij lijkt, en de assertieve persoon onzekerder dan ik dacht.’
Terwijl we koers zetten naar een café tegenover zijn huis, groet hij de mensen die ons tegemoet lopen. Hij lijkt iedereen te kennen, zoals inwoners van een dorp elkaar kennen. Als we in het café gaan zitten, bestelt hij twee koppen koffie en grapt hij tegen de serveerster dat ze gif in de drankjes gooit. Even later loopt zijn broer het café binnen. Ze lijken op elkaar, wonen in hetzelfde appartementenblok en zien elkaar dagelijks in hetzelfde café. Toch zijn ze heel anders, zegt Aciman, als ik hem vraag of zijn broer ook iets met verhalen doet. ‘Mijn broer is een man van de wereld. Zijn voeten zijn gegrond in de realiteit. Hij verkoopt appartementen in de West-side, een echte zakenman. Heel anders dan ik.’ Ook zijn ouders zijn geen verhalenvertellers. Hij herinnert zich dat hij negen jaar oud was en een gedicht schreef. Vooral zijn vader vond het prachtig en vertelde iedereen erover. Het was de eerste keer waarop hij dacht: ‘Oké, ik kan iets. Een vorm van erkenning. Ik betekende iets.’
Aciman kwam als puber aan in Rome, nadat hij met zijn Joodse familie gedwongen was te vluchten uit Egypte. In zijn essaybundel Alibi’s schrijft hij hoe alle gebeurtenissen en ontmoetingen daar gekleurd werden door zijn gemis. Het verlangen naar de plek waarnaar hij nooit meer terug kon keren ontnam hem de mogelijkheid om van de nieuwe stad te houden. De hele stad kreeg daardoor een onvriendelijk gezicht. De straat waar hij woonde. De bioscopen. De blik van het meisje dat in de supermarkt werkt. Pas als het meisje op een dag naar hem lacht heeft hij het gevoel dat ze eenzelfde taal spreken. ‘We zijn allemaal uit op intimiteit maar vaak doen we alsof dat niet zo is.’ Pas als hij Rome verlaat voor New York komt er met de afstand ruimte om de stad te missen. Het levert voor altijd een dubbele houding op ten aanzien van nabijheid, in een land, een moment en in de liefde. In zijn verlangen is hij altijd ergens anders, ver weg.
‘Als je opgroeit buiten het land waar je bent geboren, buiten het script dat je is gegeven, als je niet langer een plek hebt die je thuis noemt, ben je verbannen. Als je nooit meer thuis kan komen, dan begin je naar alles te kijken alsof het echte leven zich ergens anders afspeelt. Het ware geluk wacht op je, aan de andere kant van de rivier, daar waar je nooit meer zult komen. Ik heb een fijn leven, maar tegelijkertijd is daar altijd het gevoel van: waar wil ik nu echt zijn? Ik beeld me altijd in dat ik op een andere plek ben, terugkijkend op hier, verlangend naar daar. Deze transities gaan natuurlijk in de weg zitten van het echte leven. Ik heb altijd het gevoel dat er iets mist in alles wat ik doe, op iedere plek waar ik ben.’
Hij schreef een essay over Joodse Europeanen die zichzelf in de 20e eeuw lieten portretteren met een sigaartje, een symbool voor succes. Het toonde dat ze hun plek hadden gevonden in de Europese samenleving. ‘Juist dat was in die tijd zo’n beangstigend teken voor antisemieten. Het idee dat ‘de ander’ een volwaardige plek hadden veroverd en zich niet alleen verbonden voelden met een nationale cultuur, maar ook met een groter Europees gedachtegoed, was een bedreiging voor hun eigen identiteit. Pluriformiteit werd omhelsd omdat dat een eigen identiteit bekrachtigde.’ Nu de Verenigde Staten en ook veel Europese landen zich naar binnen keren, uit vrees voor de ander, zouden volgens Aciman dezelfde beweegredenen te spelen.
‘Ik denk niet dat we bang zijn dat ander zo anders is dan wij, het beangstigd ons veel meer als blijkt dat ‘de ander’ te veel op ‘ons’ lijkt. Onze identiteit is zo onzeker, dat we onszelf alleen nog kunnen definiëren als ‘niet de ander’. Als het onderscheid tussen de ander en jij wegvalt, hebben we geen idee meer wie we zelf zijn.’ De onzekerheid die Aciman koestert omdat het een manier is om jezelf te blijven bevragen, kan dan een andere kant op slaan en zich naar buiten richten.
‘Ik bevraag mijn eigen ideeën keer op keer. Bij ieder probleem probeer ik verschillende kanten op te denken, zeker in issues waarbij je je begeeft op glad ijs: kolonialisme, relaties tussen man en vrouw, jong en oud, racisme. Waarom denken we altijd dat als een ouder en een jonger persoon op elkaar vallen, de oudere persoon sinistere bedoelingen heeft? Waarom zien we kolonialisme altijd als verkeerd? Gevaarlijke onderwerpen om nog iets over te zeggen, voor je het weet wordt een quote uit verband gerukt, verschijnt het in de media en rolt je kop. Ik sta het mezelf toe me daar weinig van aan te trekken, dan blijkt dat mensen vaak ook iets in een afwijkend standpunt kunnen vinden. Een van de redenen waarom ik het gevoel heb niet in Amerika te behoren is omdat de mogelijkheid om te leven met paradox hier niet bestaat. De kortzichtigheid is vreselijk.
Ik vraag: ‘Maar je houdt er ook van?’
Met een zachtere stem: ‘Ja, ik houd er ook van. Dit is niet mijn thuis, maar het is het enige thuis dat ik heb. Het papier is mijn echte thuis, daar vind ik mijn grond. Maar dan noem ik mijn boeken Alibi’s of Valse papieren. Met andere woorden: ik breek de stenen af waarmee ik mijn huis aan het bouwen ben.